De Kringenwet van 1853 (ingetrokken in 1963)
De Kringenwet uit 1853 is het uitgangspunt voor het bepalen van de mate van openheid van de werelderfgoederen de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam
In de Kringenwet waren om alle Nederlandse vestingwerken 3 zones gedefinieerd met beperkingen voor het bouwen van huizen en het beplanten met opgaand hout: de eerste, de kleine kring, tot een afstand van 300 m, de tweede, de middelbare kring, van 300 tot 600 meter en de derde, de grote kring, van 600 tot 1000 meter rondom de buitenste vestingmuur van het fort. Tussen een vestingwerk en de eerste kring mocht slechts met toestemming van de minister van Oorlog worden gebouwd, en dan uitsluitend met brandbare materialen als hout en riet. Ook golden er beperkende bepalingen voor het planten van opgaand hout. Tussen de eerste en de tweede kring was er geen toestemming nodig om te bouwen en mocht voor de fundering, de schoorsteen en de dakbedekking steen gebruikt worden. In de derde kring waren een stenen haard en schoorsteen toegestaan maar geen bestendige bebouwing, wel opgaand hout maar met de mogelijkheid van rooien. Zonder toestemming van de minister van Oorlog mochten hier geen infrastructurele werken worden aangelegd of worden veranderd. In deze monitor is deze derde kring, vanwege de moeilijk te definiƫren criteria, niet meegenomen. Sinds het intrekken van de beperkingen in 1963 zijn de kringen meer bebouwd geraakt en is er ook meer opgaand hout verschenen.