Behoud in situ - per plangebied/initiatief
In de steekproefperiode 2007-2013 lijkt de omvang van een plangebied enigszins van invloed te zijn op de keuze van de behoudsvorm. Woningbouw leidt in deze periode vaker dan gemiddeld tot behoud ex situ.
De grafieken geven de 810 behoudenswaardige vindplaatsen uit de steekproefperiode 2007-2013 weer in aantallen per soort plangebied, de omvang hiervan en per type initiatief.
De cijfers betreffen de meetperiode 2007-2013 waarin 2 maal een steekproefonderzoek is uitgevoerd naar de mate van behoud in situ in Nederland. De totale steekproefpopulatie betrof 810 behoudenswaardige vindplaatsen. In dit onderzoek is ook gekeken naar de invloed van de vorm en de omvang van een plangebied en het type initiatief op de vorm van het behoud.
Invloed omvang plangebied
Er is een klein verschil tussen de ratio behoud in situ en ex situ bij een wisselende grootte van het onderzoeksgebied. Bij plangebieden van gemiddelde omvang (1-10 ha) is sprake van een iets lager percentage behoud in situ (28,7%) dan bij de grotere (34,2%) en de kleinere gebieden (31,1%).
Bij woningbouw vaker behoud ex situ
Bij initiatieven op het gebied van woningbouw vindt het minst vaak behoud in situ plaats, 23% (50 van de 227 initiatieven, waarvan 48 maal planaanpassing en 2 maal planologische bescherming). Bij woningbouw wordt het meeste ex situ behouden, totaal 177 maal (139 opgravingen en 38 archeologische begeleidingen), hetgeen met 77% ver boven het totale gemiddelde ligt van 68%. Ook bij projecten op het gebied van de Infrastructuur wordt een hoog percentage ex situ behouden, 75,5%
Natuurontwikkelingsprojecten hoogste percentage in situ
Initiatieven op het gebied van natuurontwikkeling leiden het vaakst tot behoud in situ, 64,4% (28 van de 44 vindplaatsen van dit type), gevolgd door initiatieven van bedrijven/industrie (45%, 33 planaanpaassingen, 1 planologische en 1 wettelijke bescherming van de in totaal 79 behoudenswaardige vindplaatsen van dit type). Door het relatief hoge percentage in situ behoud van deze 2 typen initiatieven komt het totale gemiddelde percentage behoud in situ op 32%.
Archeologie voor de toekomst: Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2007-2011), rapport 2618, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 11 februari 2013.
Archeologie voor de toekomst, Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2011-2013), rapport 2955, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 3 april 2015.
Steekproef 1: september 2007- mei 2011
Steekproef 2: mei 2011 - december 2013
Meetfrequentie: vanaf 2013 zal er 4-jaarlijks een steekproef plaatsvinden
.
RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in augustus-november 2012 in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onderzoek gedaan naar de mate van behoud in situ die in Nederland, via de cyclus van de archeologische monumentenzorg, is gerealiseerd voor de meetperiode 1 september 2007 (inwerkingtreding van de WAMz) tot 1 mei 2011. Deze laatste datum sluit aan bij de meetperiode van een eerder door RAAP uitgevoerd onderzoek naar door henzelf bereikt behoud in situ in dezelfde meetperiode. Doel van het onderzoek was om een representatief, kwantitatief en onderbouwd beeld te krijgen van de verhouding tussen het aantal in situ of ex situ bewaarde behoudenswaardig bevonden archeologische vindplaatsen in Nederland. Ook is inzichtelijk gemaakt welke actoren en factoren hierop van invloed zijn.
Dit onderzoek was een nulmeting voor het op structurele wijze verzamelen van kwantitatieve data over de mate van behoud in situ in Nederland. Hiermee wordt nog niet het behoud in situ in kaart gebracht dat wordt gerealiseerd in een eerder onderzoeksstadium, vóór het waarderend archeologisch onderzoek.
Het eerste onderzoek (2007-2011) is uitgevoerd middels een aselecte steekproef van ruim 6.000 onderzoeksrapporten van alle vergunninghouders (instellingen, vooral bedrijven, die gravend onderzoek mogen doen), uit een totale populatie van ongeveer 10.000 onderzoeksrapporten. De omvang van de steekproef is bepaald op basis van eerder door RAAP uitgevoerd onderzoek naar door henzelf bereikt behoud in situ in dezelfde meetperiode.
De waardestelling van de vindplaatsen en de aanbevelingen voor behoud (selectieadviezen) in de ruim 6.000 onderzoeksrapporten zijn door RAAP geanalyseerd en vastgelegd. In 597 van de gevallen bleek sprake te zijn van een behoudenswaardige vindplaats. Of en hoe dit selectieadvies opvolging heeft gekregen is onderzocht door telefonische navraging bij de betrokken onderzoeker, gemeente (bevoegd gezag) en/of oorspronkelijke opdrachtgever. Op deze wijze is voor 416 vindplaatsen achterhaald wat de uiteindelijk gerealiseerde vorm van behoud is. Met deze gegevens zijn de 26 vooraf gedefinieerde onderzoeksvragen beantwoord. Deze vragen zijn in twee groepen te splitsen. De eerste groep betrof vragen ten aanzien van het uiteindelijke behoud en hoe hiertoe gekomen is (waardestelling en procesgang). De tweede groep betrof vragen naar de factoren die mogelijk invloed hebben gehad op de keuze van de vorm van behoud.
Ter aanvullende kwaliteitsborging zijn de methodische opzet van het onderzoek, de tussentijdse resultaten en het conceptrapport beoordeeld door een klankbordgroep waarin rijk, gemeenten, provincies en universiteiten vertegenwoordigd waren.
Het tweede onderzoek in 2013 betrof een steekproef op de onderzoeksrapporten uit de periode mei 2011- december 2013. De steekproefpopulatie betrof in dit onderzoek 3.798 onderzoeksmeldingen. Hieruit kwamen 338 behoudenswaardige vindplaatsen voort met in totaal 384 vormen van behoud.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de onderzoeksmethodiek zie het rapport Archeologie voor de toekomst: Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2007-2011), rapport 2618, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 11 februari 2013, en het rapport Archeologie voor de toekomst: Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2011-2013), rapport 2955, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 3 april 2015.
Bij het verwerken van de data voor de databank bleken deze op enkele plaatsen in het rapport niet geheel juist te zijn opgenomen. Voor de uitkomsten van het onderzoek maakt dit geen verschil, de hier gepresenteerde data tonen het juiste beeld.