Erfgoedbeoefening - naar categorie, geslacht en leeftijd
Een deel van de Nederlandse bevolking doet aan een of andere vorm van erfgoedbeoefening, waarbij onderzoek naar een historische persoon of gebeurtenis het meest populair is (20%). Het percentage Nederlanders dat aan een of andere vorm van erfgoedbeoefening doet is in bijna alle categorieën tussen 2012 en 2014 toegenomen.
De bovenstaande staafdiagrammen tonen het percentage erfgoedbeoefening per categorie, geslacht en leeftijdscategorie in 2014.
20% onderzoekt historische persoon of gebeurtenis
Onder erfgoedbeoefening verstaat het SCP "historisch onderzoek doen, historische voorwerpen verzamelen of deze opknappen en ambachten als molenaar of mandenvlechter". In 2014 bleek het bestuderen van een historische persoon of gebeurtenis met 20% het meest populair, een toename van 5 procentpunten ten opzichte van 2012. Op de tweede plaats stond het bestuderen van lokale en regionale geschiedenis met 13%, een stijging van 2 procentpunten. Het uitoefenen van een oud ambacht kwam in 2014 het minst vaak voor (3%), en is tevens de enige categorie waarin van 2012 tot 2014 geen stijging heeft plaatsgevonden.
Mannen het meest actief in erfgoedbeoefening
Mannen zijn in alle categorieën van erfgoedbeoefening actiever dan vrouwen. De verschillen zijn het grootst in de categorieën onderzoek naar een historische persoon of gebeurtenis (8 procentpunten verschil) en het bestuderen van lokale of regionale geschiedenis (7 procentpunten verschil). Het opknappen van historische voorwerpen en het uitoefenen van een oud ambacht komen zowel bij mannen als bij vrouwen het minst vaak voor (respectievelijk 5% en 4% bij de mannen en 2 maal 3% bij de vrouwen). Mannen zijn in 2014 in alle categorieën erfgoedbeoefening actiever geworden dan in 2012. Vrouwen eveneens, behalve de categorieën ‘stamboomonderzoek’ en ‘uitoefenen van een oud ambacht’, waarin hun deelname gelijk is gebleven.
Verschillen per leeftijdscategorie
Opvallend is dat per erfgoedcategorie verschilt welke leeftijdscategorie het meest actief is. In bijna alle leeftijdscategorieën staat onderzoek doen naar historische personen of gebeurtenissen op de eerste plaats, maar 65-plussers doen ook evenveel onderzoek naar de lokale of regionale geschiedenis (13%). Het aandeel onderzoek naar historische personen of gebeurtenissen is van 2012-2014 het meest gestegen in de leeftijdscategorie 20-34 jaar (van 18% naar 27%).
P. van Houwelingen en A. van den Broek, Gisteren vandaag: Erfgoedbelangstelling en erfgoedbeoefening, het culturele draagvlak nr.15, Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), 2015.
A. Tiessen - Raaphorst en A. van den Broek, Sport en Cultuur. Patronen in belangstelling en beoefening, Sociaal Cultureel Planbureau, 2016.
31 december 2014
Meetfrequentie: tweejaarlijks
De gegevens over 2014 zijn gebaseerd op de uitgave Sport en Cultuur. Patronen in belangstelling en beoefening van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Het SCP heeft hierbij gebruik gemaakt van cijfers afkomstig uit het onderzoek Vrijetijdsomnibus dat eind 2014 tot begin 2015 werd afgenomen. Er is respondenten verzocht vragen te beantwoorden over de afgelopen 12 maanden. De resultaten hebben dus alleen grofweg betrekking op 2014. Voor het onderzoek werden 3.031 Nederlanders ouder dan 6 jaar aselect gekozen. De respons was 55%. De steekproef weerspiegelt de samenstelling van de bevolking.
Het woord ‘erfgoedbeoefening’ is door het SCP gemunt naar analogie met de kunstbeoefening in de amateurkunsten, tegenover kunstinteresse. Daarbij speelt bij erfgoedbeoefening echter wel als beperkende factor dat niet iedere amateur zo maar alles mag doen; bepaalde handelingen met betrekking tot erfgoed zijn immers voorbehouden aan professionals, zoals het restaureren van een schilderij, of gebonden aan een vergunning, zoals het restaureren van een monument. In de enquête is niet enkel gedoeld op Nederlands erfgoed, maar op erfgoed in het algemeen.
In het onderzoek van het SCP konden respondenten aangeven aan meerdere vormen van erfgoedbeoefening te doen. De optelsom van alle percentages per vorm erfgoedbeoefening kan daarom niet worden gezien als het totaal percentage Nederlanders dat aan minstens één vorm van erfgoedbeoefening doet.