Kenniswinst archeologie - rapportages
Meer dan de helft (59,3%) van alle archeologische onderzoeksrapporten uit de periode 2007-2014 betreft booronderzoek. Het aantal rapporten over dit type onderzoek neemt echter sterk af. Het aantal archeologische begeleidingen in die periode neemt toe. In Friesland, Groningen en Gelderland zijn relatief veel archeologische begeleidingen uitgevoerd.
In bovenstaande staafgrafieken is het soort archeologische onderzoeken in percentages en in aantallen voor de jaren 2007-2014 weergegeven, evenals het aantal begeleidingen en opgravingen per provincie voor het totaal van die periode.
Merendeel archeologische onderzoeksrapporten betreft booronderzoek
Archis bevat 21.385 opzichzelfstaande rapporten van archeologisch onderzoek uit de periode 2007-2014. Ruim de helft hiervan (59,3%) betreft booronderzoek. Opvallend is verder dat het percentage archeologische begeleidingen (7,3%) hoger is dan dat van opgravingen (4,7%).
Totaal aantal rapportages vertoont dalende trend
Het aantal rapportages van booronderzoeken neemt na 2008 sterk af, van 1968 in 2008 naar 1120 in 2014. Vanaf 2009 neemt ook het aantal rapportages van bureauonderzoeken af, van 500 naar 274, en vanaf 2011 dat van proefsleuvenonderzoeken (van 440 naar 240). Het aantal archeologische rapportages van opgravingen lijkt relatief stabiel tussen de 100 en 151, maar vanaf 2011 is ook daar een licht dalende trend zichtbaar. Daarentegen neemt het aantal gerapporteerde archeologische begeleidingen na 2007 toe (van 105 in 2007 naar 222 in 2014).
Het dalende aantal rapporten is vermoedelijk het gevolg van de economische crisis (teruglopen bouw van vooral woningen en bedrijven) en waarschijnlijk ook het instellen van vrijstellingsgrenzen van archeologisch onderzoek door gemeenten.
Regionaal relatief veel begeleidingen
In bepaalde regio’s worden relatief veel archeologische begeleidingen uitgevoerd en weinig opgravingen (bijvoorbeeld in Friesland, Groningen en Gelderland). Uit de cijfers blijkt dat voor Gelderland vanaf 2012 steeds meer rapportages van begeleidingen en steeds minder van opgravingen worden opgesteld. Niet in alle regio’s is deze tendens even sterk zichtbaar.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) - ARCHIS
Mei 2015, meeetperiode 2007-2014
Meetfrequentie: 5-jaarlijks
Uit Archis is een tabel verkregen met rapporten uit de periode 1-1-2007 tot en met 31-12-2014. Deze is handmatig opgeschoond; alle dubbele rapportvermeldingen zijn verwijderd, zodat uiteindelijk ieder rapport er maar één keer in staat. Voor ieder rapport is vastgelegd welk type (archeologisch) onderzoek in het rapport beschreven wordt, denk aan opgraving, proefsleuven, booronderzoek enz.. Dit is deels gebeurd op basis van de gegevens uit Archis zelf en waar onduidelijkheid bestond over het type onderzoek dat was uitgevoerd is dit opgezocht en handmatig aangevuld. Rapporten waarin de resultaten van meerdere onderzoeken zijn vastgelegd, zijn ingedeeld naar de in het rapport laatst genoemde fase uit de AMZ-keten. Een rapport waarin zowel het bureau- als het booronderzoek is beschreven, is dus gelabeld als booronderzoek.
De in de overzichten genoemde jaartallen betreffen de publicatiedatum (afgerond naar hele jaren) van het rapport. Dit staat dus niet gelijk aan de periode waarin het onderzoek is uitgevoerd. Het verschil in tijd tussen periode van de uitvoer van het veldwerk en de publicatiedatum, verschilt per onderzoekstype. Dit verschil is kleiner bij bureauonderzoek en IVO-onderzoek (het verschil is normaal gesproken enkele maanden) dan bij grote opgravingen (het verschil bedraagt door de langere uitwerkingstijd van grote hoeveelheid archeologische resten, over het algemeen 2 jaar).
Het aantal rapporten over bureauonderzoek is ondervertegenwoordigd. Dat komt enerzijds doordat het geen verplichting is bureauonderzoeken in Archis aan te melden, en anderzijds door de gehanteerde methodiek bij opschonen van gecombineerde rapportages.