Museale financiën - incidentele inkomsten
In 2018 ontvingen de Nederlandse musea in totaal ruim 110 miljoen aan incidentele middelen: zo'n 14 miljoen uit publieke- en 96 miljoen euro uit private middelen. De musea in Noord- en Zuid-Holland (39% en 30% van het totaal aan incidentele middelen) ontvingen het meest, net als de musea voor kunst (52%) en die voor geschiedenis (30%).
Bovenstaande grafieken tonen de trend van de hoogte van publieke- en private middelen 2016-2018 en de hoogte van de publieke- en private middelen aan musea per provincie, per museumcategorie en per museumstatus in 2018. De trendcijfers zijn gebaseerd op een panel van musea die tot de responsgroep van 2016, 2017 én 2018 behoorden. Het gaat hier dus niet om de totale museumpopulatie in die jaren.
Publieke- en private middelen
Incidentele publieke middelen zijn incidentele Europese subsidies en subsidies van overheidsfondsen zoals het Mondiaanfonds (definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)),. Private middelen zijn giften van particulieren, bedrijven, private fondsen en goededoelenloterijen.
Daling private middelen
Van 2016-2017 stegen de private middelen met 11,5%, in 2018 daalden deze met gemiddeld 6%. In 2018 ontvingen de musea bij elkaar 92 miljoen aan private middelen, waarvan de musea in Noord- en Zuid-Holland meer dan de helft ontvingen: respectievelijk 39% en 29% (36 en 27 miljoen) van het totaal.
Stijging publieke middelen
Wat betreft incidentele publieke middelen is de trend vanaf 2016 stijgend, tot 10,5% in 2018. In 2018 ontvingen de Nederlandse musea in totaal 14 miljoen euro aan publieke middelen. Musea in Noord- en Zuid-Holland ontvingen ook hier met 5 miljoen euro voor elke provincie het hoogste bedrag aan publieke middelen, elk 35%, samen 70% van het totaal.
Musea voor kunst meeste incidentele middelen
Musea voor kunst ontvingen in 2018 het hoogste aandeel van de incidentele middelen: 52%. 57,5 miljoen in totaal, waarvan 51 miljoen aan private middelen en 6 miljoen aan publieke. Geschiedenismusea ontvingen in 2018 30% van het totaal aan incidentele middelen: 33 miljoen, waarvan 30 miljoen aan publieke- en 3,5 miljoen uaanprivate middelen.
Museumstatistiek 2011-2018, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Museumvereniging (MV) en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
31 december 2018
Meetfrequentie: jaarlijks
Bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op de enquête Museumstatistiek die het CBS heeft gehouden onder de totale museumpopulatie in Nederland in 2009, 2011, 2013, 2015-2018. Vanaf 2015 vindt deze enquête jaarlijks plaats in samenwerking met de Museumvereniging (MV) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Deze samenwerking heeft geleid tot het herzien van de museumpopulatie, die op basis van gezamenlijk vastgestelde criteria tot stand is gekomen.
In de bovenstaande cijfers zijn de musea onder andere opgedeeld in Basisinfrastructuur (BIS) musea, overig geregistreerde (niet-BIS) musea en ongeregistreerde musea. Deze populatie is gezamenlijk vastgesteld door de RCE, MV en het CBS. In 2018 waren er 27 BIS musea die subsidie ontvingen vanuit het rijk. Daarnaast waren er in 2018 441 geregistreerde musea die stonden ingeschreven bij de stichting Museumregister Nederland. Ook zijn er in 2018 148 ongeregistreerde musea opgenomen in de museumpopulatie van de RCE, omdat deze weliswaar (nog) niet in het Museumregister staan ingeschreven, maar naar onze mening wel voldoen aan bepaalde criteria. Het gaat hier vaak om kleine en/of particuliere musea.
De musea zijn ook opgedeeld in 6 museumcategorieën. In 2018 waren er naar eigen opgave van de 616 musea 117 gewijd aan kunst, 395 aan geschiedenis, 26 aan natuurhistorie, 12 aan volkenkunde en 59 aan bedrijf, wetenschap en techniek. 7 musea schaarden zich in de categorie overig. Sinds de meting van 2017 hebben musea zelf kunnen aangeven tot welke museumcategorie zij behoren. In voorgaande jaren is deze indeling door de RCE uitgevoerd. In enkele gevallen komt het dus voor dat musea in een andere museumcategorie zijn ingedeeld dan in voorgaande jaren. Ook nieuw in 2017 was de mogelijkheid dat musea konden aangeven niet tot een van de vijf vooraf gedefinieerde categorieën te behoren.
De cijfers van de musea in Flevoland zijn opgeteld bij die van de provincie Utrecht. Vanwege het lage aantal musea in de provincie Flevoland zouden deze te herleiden kunnen zijn tot individueel museumniveau.
Bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op de antwoorden van de responderende musea uit de door de RCE, MV en CBS gezamenlijk vastgestelde museumpopulatie. Download hier de de cijfers van het aantal responderende musea per provincie, museumcategorie en museumstatus over de jaren 2009, 2011, 2013, 2015-2018 en hier de lijst van alle musea in de populatie en de gebruikte labels.
De gegevens zijn gebaseerd op voorlopige cijfers. De voorlopige cijfers voor de totale populatie van 2018 zijn terug te vinden in de databank. De definitieve cijfers zijn te raadplegen op Statline van het CBS.
Lees hier meer over dit onderwerp.