Behoud in situ

In de archeologische praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen in- en ex situ behoud van behoudenswaardige vindplaatsen. Op 1 september 2007 werd de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMz) van kracht, met als uitgangspunt het archeologische erfgoed beter te beschermen en bij voorkeur in situ te behouden.
Behoud in situ in Nederland in kaart gebracht
In 2012 en in 2014 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een steekproef-onderzoek uitgevoerd met als doelstelling een representatief, kwantitatief en onderbouwd beeld te krijgen van de mate van behoud in situ die in Nederland via de Archeologische MonumentenZorg (AMZ)-keten is gerealiseerd. De eerste opdracht had de onderzoeksperiode 1 september 2007 tot 1 mei 2011 tot onderwerp, de vervolgopdracht de periode 1 mei 2011 tot 31 december 2013. De data van de eerste steekproef vormden een nulmeting voor de mate van behoud in situ in Nederland dat is gerealiseerd binnen de context van de AMZ-keten. Behoud in situ dat is gerealiseerd binnen de context van ruimtelijke planvorming (los van de AMZ-keten) werd niet meegenomen in dit onderzoek. Ook het effect van een selectiebesluit ‘behoud in situ’ in de praktijk en op langere termijn is niet onderzocht.
De onderzoekspopulatie
Voor de periode september 2007-mei 2011 betrof de steekproefpopulatie 6.098 onderzoeksmeldingen. Het uiteindelijke aantal behoudenswaardige vindplaatsen kwam in de analyse uit op 410. Van deze 410 vindplaatsen waren er 16 waarbij zowel behoud in situ als ex situ was gerealiseerd, voor het totaal aantal vormen van behoud is daardoor gerekend met een aantal van 426.
Voor de periode mei 2011-december 2013 betrof de steekproefpopulatie in totaal 3.798 onderzoeksmeldingen, het aantal uiteindelijke aantal behoudenswaardige vindplaatsen 338 en het aantal vormen van behoud 384.