Erfgoedmonitor
De Erfgoedmonitor
Home > Indicatoren > Archeologisch onderzoek - naar type

Archeologisch onderzoek - naar type

Publicatiedatum: 25 juni 2020

Tot 1980 hadden onderzoeksmeldingen vooral betrekking op opgravingen. Eind jaren tachtig vormde inventariserend veldonderzoek (IVO) het grootste deel van het archeologische onderzoek in Nederland. Archeologische begeleidingen nemen vanaf 2001 geleidelijk in aantal toe tot 547 in 2015, om in de jaren daarna weer te dalen. Het aantal bureauonderzoeken piekte in 2018 met 1.360, maar liep in 2019 iets terug naar 2.694.

2002-2019

Staafgrafiek waarin het aantal archeologische onderzoeksmeldingen van 2002 tot en met 2019 naar type worden weergegeven.

1989-2001

Staafgrafiek waarin het aantal archeologische onderzoeksmeldingen van 1989 tot en met 2001 naar type worden weergegeven.

1908-1988

Staafgrafiek waarin het aantal archeologische onderzoeksmeldingen van 1908 tot en met 1988 naar type worden weergegeven.

Bovenstaande grafieken tonen de verschillende soorten archeologisch onderzoek in Nederland in 1908-2019 op basis van de onderzoeksmeldingen in Archis.

Na 1980 wordt beduidend meer archeologisch onderzoek uitgevoerd dan daarvoor. Vaak ontbreekt echter een nadere specificatie van welk type onderzoek dit betrof. Vanaf midden jaren negentig wordt steeds meer in de ‘geest van Malta’ gewerkt waarbij het onderzoek bij aanmelding duidelijker wordt gespecificeerd. Na 2003 is het aandeel ‘overig’ vrijwel geheel uit de onderzoeksmeldingen verdwenen.

IVO's en Bureauonderzoek nemen iets af

Het aantal IVO’s neemt gestaag toe van 165 in 1996 tot 3.145 in 2008. Waarschijnlijk door terugloop in het aantal bouw- en infrastructurele werken daalt het aantal IVO’s hierna dit jaar  geleidelijk tot het aantal van 2.382 in 2017. In 2018 vonden de meeste IVO's plaats (3.018), in 2019 nam dat aantal enigszins af, naar 2.694.
Bureauonderzoek ltoont een vergelijkbare groei en daling met een piek van 1.360 in 2018 en een lichte daling in 2019: 1.343.

Opgravingen nemen iets af, Begeleidingen nemen toe

Het aandeel opgravingen is vanaf eind jaren '80 redelijk stabiel. Ook in de periode dat het aantal IVO’s sterk groeit neemt het aantal opgravingen niet evenredig toe. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er minder vindplaatsen worden gekarteerd of als behoudenswaardig worden aangemerkt. Een andere verklaring is dat meer vindplaatsen in situ worden behouden, conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz).
Het aantal opgravingen in 2019 nam met 184 iets af ten opzichte van 2018 (196).  Het aantal Begeleidingen lis daarentegen in 2019 licht gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor: 451 vs. 440. 

Bronnen: 

Archeologisch Informatiesysteem (Archis) - Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Peildatum: 

31 december 2019

Meetfrequentie: jaarlijks

Verantwoording: 

Ten behoeve van het overzicht en de leesbaarheid van de grafieken is een deel van de onderzoekstypen geclusterd:

  • ‘inventariserend veldonderzoek’ = (veld)kartering, booronderzoek, geofysisch onderzoek, inspectie, proefputten/proefsleuven.
  • ‘onbepaald’ = onbepaald, onbekend.
  • ‘overig’ = archief, luchtfoto/remote sensing, en (niet-archeologisch) baggerwerk, boring, graafwerk, kartering, metaaldetector.

De onderzoeksmeldingen worden in Archis geregistreerd door de uitvoerder van het onderzoek. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed controleert op de aanwezigheid van een plan van aanpak of programma van eisen voor opgravingen, proefputten, proefsleuven en archeologische begeleidingen.

Voor het inzichtelijk maken van kwantitatieve ontwikkelingen over de lange termijn (periode 1908 tot heden) in het archeologisch onderzoek in Nederland, zijn de onderzoeksmeldingen uit Archis II de best beschikbare en toegankelijke bron. Het gebruik van deze data kent echter een aantal problemen:
1) Pas in 1988 wordt het verplicht om opgravingen te melden, conform artikel 41 van de  Monumentenwet 1988. In de vigerende versie van de Monumentwet 1988 wordt deze verplichting vermeld onder §3 Opgravingsvergunning, artikel 46 : 1. “De houder van een opgravingsvergunning meldt de aanvang van een opgraving aan Onze minister.” Voor 1988 bestond er geen verplichting tot het melden van opgravingen.
2) Archis is als project gestart in 1988, maar werd als digitaal archeologisch informatiesysteem pas operationeel in 1992 (Archis I). In dat jaar vindt ook de oplevering van het Archeologisch Basis Register (ABR) plaats. Tussen 1992-2002 was het nog niet mogelijk om gegevens digitaal, rechtstreeks te melden. Gegevens over vondsten en vindplaatsen werden ingevoerd in het programma ARBASE en via een diskette beschikbaar gesteld aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Artikel 41-meldingen van opgravingen werden eveneens op deze wijze (zij het niet consequent) of aan de hand van papieren formulieren aan de ROB gemeld. Vervolgens werden de gegevens bij de ROB ingelezen in Archis I. Pas na de operationalisering van Archis II in 2002 en mede dankzij de snelle ontwikkelingen van Internet (toegankelijkheid, gebruik) werd het  mogelijk voor externe instanties en personen om opgravingen en vondsten/vindplaatsen rechtstreeks (digitaal) in te voeren in Archis.
3) Pas in 2001 wordt het melden van andere typen onderzoeken  dan opgraven (bijvoorbeeld inventariserend veldonderzoek, archeologische begeleiding) verplicht gesteld. In dat jaar wordt de KNA geïntroduceerd. De KNA schrijft voor dat alle archeologische onderzoeken in Archis moeten worden aangemeld. Naar aanleiding van deze verplichting wordt, eveneens in 2001, het kopje ‘Onderzoeksmelding’ opgenomen in Archis.

Om bovengenoemde redenen moeten we er rekening mee houden dat vóór 2001 veel onderzoeken zijn uitgevoerd die niet zijn gemeld. Het lage aantal meldingen van onderzoek dat tussen 1908 en 1988 is uitgevoerd, vormt hiervoor een duidelijke aanwijzing.

In 2017 is het aantal onderzoeksmeldingen voor alle jaren aangepast. Dit heeft ermee te maken dat de meldingen in Archis met terugwerkende kracht zijn aangepast en verbeterd.