Erfgoedmonitor
De Erfgoedmonitor
Home > Indicatoren > Behoud in situ - per bevoegd gezag en opdrachtgever

Behoud in situ - per bevoegd gezag en opdrachtgever

Publicatiedatum: 19 juli 2017

In de steekproefperiode 2007-2013 (810 behoudenswaardige vindplaatsen) realiseerden opdrachtgevers in de semi-publieke sector vaker behoud in situ (52,8%) dan specifiek publieke- of private opdrachtgevers (respectievelijk 29,5% en 32,1%) of publiek-private samenwerkingen (20%).

Bevoegd gezag

Staafdiagram waarin het type behoud per type bevoegd gezag wordt weergegeven voor de periode 2007-2013.

Opdrachtgever

Staafdiagram waarin het type behoud per type opdrachtgever wordt weergegeven voor de periode 2007-2013.

In bovenstaande staafgrafieken is het gerealiseerde behoud in aantallen per bevoegd gezag en per soort opdrachtgever weergegeven voor de gehele steekproefperiode 2007-2013.In deze periode is 2 maal een steekproefonderzoek uitgevoerd naar de mate van behoud in situ in Nederland. De totale steekproefpopulatie betrof 810 behoudenswaardige vindplaatsen.

Bevoegd gezag gemeente: gemiddeld 31,9% behoud in situ

Bij veruit de meeste gerealiseerde vormen van behoud (88,3%, 715 van de totale steekproefpopulatie van 810) is een gemeente het bevoegd gezag. In die gevallen is er 231 maal voor gekozen de vindplaats in situ te behouden (1 wettelijke en 20 planologische beschermingen en 201 planaanpassingen), hetgeen neerkomt op gemiddeld 31,9%. De provincies waren 60 maal het bevoegd gezag en kozen 16 maal (27,9%) voor behoud in situ (16 planaanpassingen). Het rijk was in totaal 35 maal het bevoegd gezag en koos daarvan 14 maal (40%) voor behoud in situ (2 planologische beschermingen en 12 planaanpassingen).

Semi-publieke opdrachtgever: gemiddeld 52,8% behoud in situ

Bij semipublieke opdrachtgevers is het percentage behoud in situ het hoogst, 52,8% (28 van de 53). (Onder semipublieke opdrachtgevers worden de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de Nederlandse Gasunie verstaan.)
Het percentage behoud in situ bij onderzoeken met een specifiek publieke of private opdrachtgever is kleiner, respectievelijk 29,5% (118 van de in totaal 400) en 32,1% (113 van de 352). Bij publiek-private samenwerking (PPS) ligt het percentage behoud in situ op 20% (3 van de in totaal 15). Een voorbeeld van PPS is een samenwerking tussen een gemeente en een ontwikkelaar, verenigd in een eigen rechtsvorm.

 

Bronnen: 

Archeologie voor de toekomst: Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2007-2011), rapport 2618, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 11 februari 2013.
Archeologie voor de toekomst, Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2011-2013), rapport 2955, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 3 april 2015.

Peildatum: 


Steekproef 1: september 2007- mei 2011
Steekproef 2: mei 2011 - december 2013

Meetfrequentie: vanaf 2013 zal er 4-jaarlijks een nieuwe steekproef plaatsvinden

Verantwoording: 

RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in augustus-november 2012 in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onderzoek gedaan naar de mate van behoud in situ die in Nederland, via de cyclus van de archeologische monumentenzorg, is gerealiseerd voor de meetperiode 1 september 2007 (inwerkingtreding van de WAMz) tot 1 mei 2011. Deze laatste datum sluit aan bij de meetperiode van een eerder door RAAP uitgevoerd onderzoek naar door henzelf bereikt behoud in situ in dezelfde meetperiode. Doel van het onderzoek was om een representatief, kwantitatief en onderbouwd beeld te krijgen van de verhouding tussen het aantal in situ of ex situ bewaarde behoudenswaardig bevonden archeologische vindplaatsen in Nederland. Ook is inzichtelijk gemaakt welke actoren en factoren hierop van invloed zijn.

Dit onderzoek was een nulmeting voor het op structurele wijze verzamelen van kwantitatieve data over de mate van behoud in situ in Nederland. Hiermee wordt nog niet het behoud in situ in kaart gebracht dat wordt gerealiseerd in een eerder onderzoeksstadium, vóór het waarderend archeologisch onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd middels een aselecte steekproef van ruim 6.000 onderzoeksrapporten van alle vergunninghouders (instellingen, vooral bedrijven, die gravend onderzoek mogen doen), uit een totale populatie van ongeveer 10.000 onderzoeksrapporten. De omvang van de steekproef is bepaald op basis van eerder door RAAP uitgevoerd onderzoek naar door henzelf bereikt behoud in situ in dezelfde meetperiode.

De waardestelling van de vindplaatsen en de aanbevelingen voor behoud (selectieadviezen) in de ruim 6.000 onderzoeksrapporten zijn door RAAP geanalyseerd en vastgelegd. In 597 van de gevallen bleek sprake te zijn van een behoudenswaardige vindplaats. Of en hoe dit selectieadvies opvolging heeft gekregen is onderzocht door telefonische navraging bij de betrokken onderzoeker, gemeente (bevoegd gezag) en/of oorspronkelijke opdrachtgever. Op deze wijze is voor 416 vindplaatsen achterhaald wat de uiteindelijk gerealiseerde vorm van behoud is. Met deze gegevens zijn de 26 vooraf gedefinieerde onderzoeksvragen beantwoord. Deze vragen zijn in twee groepen te splitsen. De eerste groep betrof vragen ten aanzien van het uiteindelijke behoud en hoe hiertoe gekomen is  (waardestelling en procesgang). De tweede groep betrof vragen naar de factoren die mogelijk invloed hebben gehad op de keuze van de vorm van behoud.

Ter aanvullende kwaliteitsborging zijn de methodische opzet van het onderzoek, de tussentijdse resultaten en het conceptrapport beoordeeld door een klankbordgroep waarin rijk, gemeenten, provincies en universiteiten vertegenwoordigd waren.

In 2013 volgde een 2e onderzoek middels een steekproef op de onderzoeksrapporten uit de periode mei 2011- december 2013. De steekproefpopulatie betrof in dit onderzoek 3.798 onderzoeksmeldingen waaruit 338 behoudenswaardige vindoplaatsen voortkwamen met in totaal 384 vormen van behoud.

Voor een meer uitgebreide beschrijving van de onderzoeksmethodiek zie het rapport Archeologie voor de toekomst: Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2007-2011), rapport 2618, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 11 februari 2013, en het rapport Archeologie voor de toekomst: Kwantitatieve analyse van het behoud van archeologische waarden (2011-2013), rapport 2955, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 3 april 2015.

Bij het verwerken van de data voor de databank bleken deze op enkele plaatsen in het rapport niet geheel juist te zijn opgenomen. Voor de uitkomsten van het onderzoek maakt dit geen verschil, de hier gepresenteerde data tonen het juiste beeld.

Gerelateerde publicaties

Archeologie voor de toekomst (2007-2011)

Archeologie voor de toekomst (2011-2013)